Benelux logo
Greek logo

Actualiteit

De Vijfde Zondag van de Grote Vasten

“De derde voorspelling van Christus’ lijden (Marcus 10: 32-45) en de gedachtenis van de Heilige Maria van Egypte”

 

Maria van Egypte is de illustratie van de waanzinnige en liefdevolle bewogenheid van God voor de mens. Veroorzaakt door God, wordt zij zich bewust van haar leven in een gevallen toestand, die haar verwijdert van de oorspronkelijke schoonheid. Een overspelige Maria in Alexandrië, verteert en ondergedompeld in het vuur van haar vleselijke passies. Hoe dieper zij valt, hoe duidelijker het voor haar wordt om afscheid te nemen van deze gevallen toestand en om het gevallen beeld in zich te herstellen als het oorspronkelijke. Haar zwakheid, haar lichtzinnigheid, haar “zonde”, wordt en is het voorwerp van bekering; het positieve halen uit het negatieve.

Gedreven door de liefde van God naar de heilige plaatsen van Jeruzalem, veroorzaken haar ommekeer, haar overtocht van – gevallen – beeld tot gelijkenis met God. Het is omdat ook zij destijds geschapen werd naar het beeld van God, dat zij nu in de mogelijkheid vertoeft om de gelijkenis met God te verwezenlijken.

Dit geldt voor elke mens en is zo hoopgevend.

Dit is de genade uitgestort over elke mens ontvangen bij de schepping “naar het beeld, voor de gelijkenis”: de genade, zegel van de Drie-Eenheid, rust op elk van de geschapen wezens. De mens is geschapen in genade, door genade en voor genade. De val van de mens situeert zich binnen dit zegelbeeld van de Drie-Eenheid, dat rust op elke mens. Het ware leven van de mens situeert zich op de kruising van deze wederzijdse communicatie tussen natuur, vrije wil en genade.

Daarom steekt Maria van Egypte de Jordaan over, haar Jordaan, als zichtbaar teken van een berouwvol doopsel, onderdompeling om haar uittocht, doortocht en intocht formeel en fysiek te bevestigen en om zo de woestijn in te gaan, in navolging van Christus. Ginds gaat ze de passionele duivel achterna om hem te overwinnen. Daarvoor daalt zij af in haar existentiële woestijn, in haar onderwereld om het verloren paradijs om te vormen, als in een metamorfose, tot een tempel van de Heilige Geest. Zo verwerft zij de gelijkenis en herstelt hierdoor het besmeurde beeld. Dit is haar en onze vrijwillige verbanning om slechts in één richting door het leven te gaan, de weg van de Heer. Maria van Egypte liep in alle richtingen toen ze nog in de wereld was, maar eenmaal de Jordaan overgestoken, haar geestelijke Jordaan, vindt ze haar oorspronkelijke soberheid terug, die haar echte schoonheid is: enkel nog pelgrimeren in de richting van de bekering.

Trekken we ons dus terug in onze woestijn, onze onderwereld, plaats van de goddelijke aanwezigheid, sinds Christus er zijn introk in heeft genomen en er de duivel heeft overwonnen. Hij, de verleider één en al list, is het die altijd opnieuw ons origineel doopkleed verscheurt, terwijl wij ons onverpoosd altijd opnieuw bekleden met ons kindschap met God.

Maria van Egypte, die vrijwillig of onvrijwillig, elke verbondenheid verloren had, is de verpersoonlijking van de velen die de verbondenheid met de anderen en met zichzelf hebben verloren. Meer nog, die het bewustzijn verloren hebben, dat verbondenheid kan bestaan. De daardoor veroorzaakte existentiële angsten veroorzaken dan ook vaak een ommekeer.

Ook vandaag zijn we weeskinderen en het “Geniet zonder beperkingen van Mei ‘68” is hiervan een verschijnsel, verschijnsel van een verborgen wanhoop. We hebben God sinds lang gedood en nu is er een vacante plaats, die de mens probeert in te nemen door een ultieme revolte tegen de wetten van de natuur, die de dood van de mens programmeren en hem tot zelfdoding brengt. Vandaar het offer van de ascese; deze mogelijkheid voor de mens om Gods aandacht te trekken.

De Goede Boodschap is de kracht van de goddelijke genade, die ons wordt gegeven om de vicieuze cirkel van onze eigen idolatrie te doorbreken. De Goede Boodschap is wanneer wij in onszelf kruisigen al wat hindert en wij opnieuw kunnen leven van de originele schoonheid, bevrijd van alle vormen van angst; de wanhoop voorbij. We herontdekken, zoals Maria van Egypte, onze plaats op deze aarde, die ons werd verleend in de Kerk, dit “andere Paradijs” (Heilige Theodoros van Stoudion); waar wij kunnen deelnemen aan een mystiek en liturgisch leven en mens worden in Christus door Zijn beeld in de ander te erkennen.

Aan zichzelf afsterven is een heroïsche doortocht, de laatste worden om groot te zijn is de tegenpool van de norm van deze wereld. Aan zichzelf opbranden, naar het voorbeeld van Maria van Egypte, die dolend en half naakt het vlees, haar lichaam symbool van haar passies, liet opbranden in de woestijn. Dit doet pijn, maar dit kan slecht in de gedachtenis aan onze toekomst: “Gedenk mij, Heer in Uw koninkrijk”.

Dit is onze pelgrimstocht, indien wij tenminste onze val, de overspeligheid met onszelf en de ander, erkennen; en indien God ons genadevol en barmhartig is. En dit alles omdat de mens geschapen is in genade, door genade en voor genade. Hiermee wordt een einde gesteld aan onze existentiële angsten, aan ons wees zijn, en worden wij kinderen van God in navolging van de Heilige Maria van Egypte.

Al deze woorden zijn slechts mooie retoriek, indien wij deze doortocht niet realiseren in alle nederigheid, “deze bovennatuurlijke gave” naar het woord van de Vaders. Een gave die ons leidt naar de erkenning, de aanvaarding van onze zwakheden om ons te brengen tot berouw en ons voert tot het verlangen om eens voor altijd herboren te worden voor een authentiek leven in God. Zo kan de woestijnmens blijven leven door het onophoudelijk gebed en de genade van onze Heer en Verlosser Jezus Christus.

“De woestijn is als de onbegrensde tempel van onze God” (Heilige Eucher van Lyon (370-449).

“God ontmoeten hangt niet enkel af van lokale of klimatologische condities, het is een genade, die de mens in de hand kan werken door de stilte, de onthouding en de eenzaamheid, maar die hij nooit kan uitlokken” (Dom Pierre Miguel).

Vader Dominique, 2 april 2020